zaterdag 29 oktober 2011

Pedagogiekbijeenkomst 7 (gegeven door Karlijn) 27 oktober - help je hersenen

Wat was nieuw voor me?
informatie over de samenwerking tussen de hersenhelften, reactiecategorieën en de funtheorie (als positieve afsluiting). 

Wat heb ik daarvan geleerd?
We begonnen zoals gewoonlijk weer met terugblikvragen. Deze vragen blijken ook erg belangrijk en handig voor het tentamen. Vandaag behandelde we de vragen: waar zorgt de rechter hersenhelft voor en waar de linker? (rechts voor creatieve dingen en links voor analytische dingen) en waar is het 1234 systeem op gebaseerd? (op de gewenste hulp aan een kind).
Daarna gingen we een filmpje kijken, met erg mooie en duidelijke tekeningen maar (voor mij) wel lastig Engels. Gelukkig vertaalde Karlijn af en toe een belangrijk deel. Ik heb vooral van het filmpje geleerd dat de kracht van mensen (in tegenstelling tot bij dieren) in goede samenwerking tussen beide hersenhelften ligt. Daardoor weten wij goed wat wij zelf kunnen , maar kunnen we ook goed rekening houden met een ander. We kunnen daardoor zelfs voorspellen wat de reactie van een ander zal zijn. Volgens het filmpje kun je onze hersenhelften zien als een embodied world en een conrete world. Door de samenwerking van onze hersenhelften zijn wij in staan wanneer wij een hartje op papier zien/tekenen, betekenis te geven aan de vorm. Ik vond het een interessant filmpje, alleen erg jammer dat ik door het moeilijke Engels grote delen niet begreep.

Na het filmpje kregen we een fragment van `rekenen is stom!`, daarin stonden 2 situaties waarin een meisje in groep 5 het niet leuk vond om te rekenen en de reactie van de juf erbij. Het was heel grappig en interessant de verschillen te zien. Bij het eerste stukje reageert de juf wel meelevend, maar blijft ze erbij dat iedereen weleens dingen moet doen die hij of zij niet leuk vindt, dus dat het kind gewoon door moet gaan met rekenen.
Bij het tweede stukje (op dezelfde situatie) reageert de juf heel anders, de juf bespreekt de gevoelens met het kind en hoe dit komt. Dan blijkt dat ze de sommen te makkelijk vindt. De juf zoekt samen met het kind naar een oplossing en ze spreken af dat als het meisje kan laten zien dat ze de sommen allemaal goed heeft, dat ze dan moeilijke sommen krijgt. Het meisje is opgelucht en gaat enthousiast verder met haar rekenwerk.
We hebben de reacties van de juf klassikaal besproken, daar kwam uit dat beide manieren goed zijn. Wel zou de tweede manier meestal de voorkeur hebben, omdat je dan beter aansluit bij de ontwikkeling van het kind. Maar soms is het organisatorisch (wegens tijdgebrek bv.)  niet mogelijk ieder kind aan zijn eigen ding te laten werken.
Ook kregen we een handig blad met verschillende open en gesloten vragen, die je kan stellen aan een kind. Waarbij openvragen de voorkeur hebben.

Daarna kregen we allemaal situatiebeschrijvingen en moest je na 2 sec. nadenken in het vakje erachter opschrijven wat jouw reactie zou zijn. Bij sommige situaties vond ik het nog best lastig, bijv. als Kees verteld dat hij hele erg dorst had op de markt en toen stiekem een perzik van een kar heeft gepakt.
Eigenlijk zou ik dan Kees niet gelijk de les willen lezen, maar zelf in willen laten zien wat hij fout heeft gedaan. Maar daar vind ik het nog best lastig een goede reactie bij te vinden.
Nadat we onze reacties hadden ingevuld kregen we een lijst met reactiecategorieën en hun effecten. Daarmee moesten we kijken waar je je eigen reactie bij kon plaatsen. Ik had de nummer 11, 9 en 10 het meeste. Zie afbeelding hieronder voor de reactiecategorieën.





Daarna kregen we de reactiecategorieën allemaal op een a4tje en moesten we deze in een groepje, in volgorde leggen van  inbreng van de leerkracht naar inbreng van de leerling. Daarbij hadden aan het begin (inbreng leerkracht) bevelen, gebieden en voorschrijven liggen en aan het einde (inbreng leerling) ondervragen, onderzoeken en verhoren.

Na deze opdracht was er eigenlijk nog een opdracht gepland, maar helaas hadden niemand van ons het boek ´Leer als een speer´ bij zich, die bij deze opdracht noodzakelijk was. Dat was een fout van ons, maar gelukkig heb ik het boek al wel geleerd.
De opdracht was: maak bij ieder hoofdstuk uit ´leer als een speer´ een les die je gelijk kan toepassen op de basisschool (met als doel, een hersenvriendelijke les). Uit de lessen moest naar voren komen dat het van belang is kinderen ook eens uit de comfort zone te halen, door meer uit te dagen, dat geeft een positief leereffect. Ook moet je altijd aansluiten bij de belevingswereld van de kinderen.

Daarna hebben we nog even het schema van leren herhaald. Het is belangrijk dat de jaloezieën open staan en informatie via verschillende zintuigen binnen komen, dit gebeurt alleen als er veilig klimaat heerst. De informatie wordt het beste opgeslagen door aan te sluiten bij de belevingswereld van de kinderen en de voorkennis.

Ook vandaag hadden we weer een leuke positieve afsluiter van de les, namelijk een filmpje van de cabaretier Daniel Arends over vrouwen versieren in de bar.
Daarna keken we nog een filmpje van de fun-theorie. Er was onderzocht hoeveel mensen bij een station de roltrap verkozen boven de gewone trap. Daarna werd de trap bekleed als een piano en hoorde je steeds grappige geluidje. Een verassend groot aantal mensen koos toen de ´gewone´ trap boven de roltrap.
Het doel van deze filmpje was dat we inzagen, dat als iets leuk en uitdagend is mensen veel enthousiaster worden.  Maar ook als iets wat minder leuk is, moet je als leerkracht proberen het toch zo leuk mogelijk te brengen

Wat ben ik van plan met deze kennis en inzichten te doen?
Vooral de reactiecategorieën vond ik wel erg interessant en handig. Ik ga binnenkort (volgende maandag of dinsdag) opletten bij mezelf wat voor reacties ik zelf eigenlijk geef. Deze ga ik dan opschrijven en later op de dag even analyseren in welke reactiecategorie ze thuis horen. Het lijkt me goed te weten welke soort reacties ik vooral geef en of ik hier misschien wat aan wil veranderen of het er wel mee eens ben.
Ook lijkt het me wel interessant dit te observeren bij mijn mentor en kijken of wij veel verschillen in reacties.
Het filmpje dat we hebben gekeken vond ik erg interessant en ik ben van plan deze nogmaals te kijken (misschien met mijn vriend, die erg goed is in Engels), zodat ik het wat beter begrijp.
Ook heb ik inzicht gekregen dat het goed is je af te vragen, wat een reactie (van jou als leerkracht bijv.) kan doen met een kind, welke gevoel zal het kind kunnen hebben?
Daardoor zal ik wat beter nadenken bij wat ik voor een reactie geef aan een kind.

Pedagogiekbijeenkomst 6 (gegeven door Karlijn) 5 oktober - talenten

Pedagogiekbijeenkomst 6 ´Talenten` 5/10


Wat was nieuw voor me?
Nieuw voor me in deze les was: episodisch geheugen oefening met ohja-moment, de meervoudige intelligentie (natuurlijk wel van gehoord, maar nog verder niet op in gegaan), talentonderwijs en competenties d.m.v. sterkte-zwakte analyse.

Wat heb ik daarvan geleerd?
We begonnen deze les met het bedenken wat mijn talent eigenlijk is in het onderwijs. Ik vond het nog best lastig, maar dit is wat ik opgeschreven had, mijn talent is: ik hecht veel waarde aan contact/zorg voor iedere leerlingen en vind het belangrijk met iedere leerlingen persoonlijk contact te hebben.
Daarna vertelden we aan elkaar wat je talent is. Dat was wel leuk om te horen, omdat iedereen echt hele verschillende dingen had bedacht en dus verschillende talenten heeft.
We begonnen met deze oefening, omdat het onderwerp van deze les ´talenten´ is.

Daarna kwam zoals gewoon weer de terugblik. Vandaag behandelden we nogmaals de soorten geheugens.
Het episodisch geheugen is voor de emoties en herinneringen, daardoor hebben we allen een levensgeschiedenis.
Het semantisch geheugen zorgt voor het onthouden van feiten, begrippen, normen& waarden.
En vanuit het procedureel geheugen worden de onbewuste handelingen geregeld. Hierbij denken we aan alles wat automatisch gaat (bv. hand weg trekken bij een hete pan) en routines.
De terugblik naar de vorige les is belangrijk, omdat je dingen pas goed onthoudt als je nieuwe informatie aan kan hangen bij al bestaande informatie. Ook sterven verbindingen in je hersenen af wanneer ze niet gebruikt worden, daarom is het belangrijk te herhalen en zoveel mogelijk routes proberen te maken.

Daarna las Karlijn een boek voor van een olifant die jarig is en alleen maar boeken kado krijgt, waar hij helemaal niet van houdt. Door dit verhaal moest het ohja-moment van olifant duidelijk worden, het moment waarop hij ontdekt dat hij lezen eigenlijk toch wel leuk vindt.
Het doel van dit boek was dat we een ohja-moment hadden gehoord en daarna aan de slag gingen om er zelf 1 te bedenken die we hebben meegemaakt in ons leven.
Mijn ohja-moment was, een jaar of 9 geleden, toen we met het vliegtuig terug kwamen uit Turkije. We hadden ontzettend veel turbulentie en konden niet meer landen, zelfs de stewardessen waren in paniek. Hiervoor durfden ik nooit in achtbanen, maar toen ik in dat vliegtuig zat, zij mijn tante dat dit erger was dan een achtbaan. Toen dacht ik ´oh maar dan durf ik ook in achtbanen´ en vanaf dat moment ga ik ook in achtbanen.
Dat ik me dit ohja-moment kan herinneren komt door het episodisch geheugen. 


Daarna had Karlijn alle meervoudige intelligenties opgehangen en moest je jou herinnering op een post-it bij de juist intelligentie hangen. Mijn herinneringen en ook die van de meeste medestudenten hingen bij intra-persoonlijk.
Ook kregen we een stencil waar de 8 intelligenties duidelijk op staan uitgelegd. Dit zijn de intelligenties die erop staan: verbaal-linguïstisch, logisch-mathematisch, visueel-ruimtelijk, muzikaal-ritmisch, lichamelijk-kinesthetische, naturalistisch, inter-persoonlijk en intra-persoonlijk.

 In het onderstaande schema vind je de intelligentie, wat deze inhoud, welke vaardigheid daarbij hoort en welke beroepen deze intelligentie vaak in terug komt. Dit schema komt uit het boek van Kagan & Kagan.

Verbaal-linguïstische Intelligentie
Geschreven en gesproken woorden.
Luisteren, spreken, lezen, schrijven, coderen en decoderen van taal.
Woordvoerder en journalist.
Logisch-mathematische Intelligentie
Patronen, verbanden, getallen en symbolen.
Probleem oplossen, redeneren, logica, rekenkundige vaardigheden.
Wetenschapper en wiskundige.
Visueel-ruimtelijke Intelligentie
Kleuren, vormen en afstanden.
Richtingsgevoel, architectuur, schilderen, beeldhouwen, inrichten en decoderen.
Navigator en beeldhouwer.
Muzikaal-ritmische Intelligentie
Ritme, toonhoogte en klankkleur.
Componeren, optreden, waarderen en herkennen van muziek.
Componist en pianist.
Lichamelijk-kinesthetische Intelligentie
Lichamelijke signalen
Dansen, vangen, gooien, springen, hanteren van objecten, bewegen met gratie en precisie.
Atleet en danser.
Naturalistische Intelligentie
Flora, fauna, stenen en wolken
“groene vingers”, verzorgen van dieren, onderscheiden, herkennen, categoriseren, analyseren en verzamelen.
Bioloog en tuinman.
Interpersoonlijke Intelligentie
Verlangens, motivatie en gevoelens van anderen.
Accurate sociale kaart, empathie, organiseren en leiden van groepen, begrijpen van en een relatie aangaan met anderen, conflicten oplossen en gericht zijn op overeenstemming, goed teamlid.
Adviseur en verkoper.
Intrapersoonlijke Intelligentie
Emoties, ingevingen, stemmingen en diepere gedachten.
Zelfkennis, realistisch zelfbeeld, evaluatie, zelfsturing en zichzelf onder controle.
Filosoof en goeroe

 Dit zijn kenmerken van onderwijs dat rekening houdt met meervoudige intelligenties:
~ gaat in op natuurlijk talenten
~ ze matchen de leerstof aan de talenten
~ de zwakke punten schaven ze bij à stretchen
~ stimuleren de brede ontwikkeling
~ de gaan uit van verschillen tussen de leerlingen
~ waarderen uniciteit
~ leren van zowel zwakke als sterke kanten
~ stimuleren sterk het samenwerken

Scholen kunnen verschillende benamingen hebben voor het werken met meervoudige intelligenties, zoals: knappen, talenten of intelligenties.

Het is van belang dat je jezelf goed kent, je eigen leerstijl en intelligentieprofiel is van invloed op jouw klas en de lessen die je er geeft.
Daarom is het belangrijk over je competenties na te denken. In de les hebben we gekeken naar een uitgewerkte sterkte-zwakte analyse (pop). Voor het eerste voortgangsgesprek moeten wij zelf ook een sterkte-zwakte analyse maken. Het is belangrijk dat je de volgende onderdelen erin teruglaat komen: inter-persoonlijk, pedagogisch, vakinhoudelijk-didactisch, organisatorisch, reflectie en ontwikkeling. Het is de bedoeling dat je dan niet alleen je zwakke punten opschrijft, maar ook hoe je deze wil verbeteren en ook je sterkte punten.

Wat ben ik van plan met deze kennis/inzichten te doen?
Ik ben van plan een test te doen welk intelligentieprofiel eigenlijk bij mij past, hierdoor krijg ik meer zicht op welke intelligenties een kind kan hebben en kan ik daar misschien bij een kind meer bij aansluiten of hem in ieder geval meer snappen.
Ook ga ik onderzoeken hoe het precies zit bij mijn stageschool, ik denk dat dit namelijk wel een talenschool is. Dit kun je later lezen bij mijn toepassingskaart.
Het weekend na de tentamenweek ga ik aan de slag met mijn sterkte-zwakte analyse, ik heb deze les een beter beeld gekregen wat er van mij verwacht wordt met de pop.




Toepassingskaart:

Pedagogiekbijeenkomst 5 (gegeven door Karlijn) 28 september - sociaal constructivisme

Pedagogiekbijeenkomst 5  28/9 sociaal constructivisme


Wat was nieuw voor me?
De volgende onderwerpen uit deze les waren nieuw voor me: ezelsbruggetjes bij het voeren van een gesprek, de leerstijlen van Kolb en ook mijn eigen leerstijl, leertips per type leerling en het sociaalconstructivisme (niet helemaal nieuw, maar wel duidelijker geworden).

Wat heb ik daarvan geleerd?
We begonnen deze les weer met een terugblik, namelijk met het bespreken wat we vorige les hebben geleerd met de kaartjes van Dick Memelink.

Wat bij het meest in blijven hangen van deze les zijn de filmpje die we hebben gekeken van het programma  ‘de taarten van Abel’. In de serie Taarten van Abel ontvangt bakker Abel zijn bakkersassistenten in zijn buitenhuisje aan de rand van Amsterdam. In de serie komen door middel van brieven die kinderen naar Abel hebben geschreven belangrijke onderwerpen aan bod als: Hoe komt het dat je ruzie hebt met je beste vriend en wat kan je daaraan doen? Wie is er nog voor jou als je er niet eens meer voor jezelf kunt zijn? Waarom word je uitgescholden voor homo als je denkt dat je homo bent? Of hoe maak je een afspraakje met het mooiste meisje van de klas? Het resultaat is: openbaringen, nuttige tips, een flauwe mop, een goed gesprek en een prachtige taart.
We keken bijvoorbeeld een filmpje over Martin (12 jaar), die een taart maakt om zijn moeder op te vrolijken. Zijn moeder heeft een moeilijke tijd achter de rug. Zij was depressief en had last van psychoses. Martin was bang haar te verliezen en heeft veel bewondering voor de strijd van zijn moeder. Erg bijzonder om te zien is hoe Martin zijn eigen ´kind zijn´ en gevoelens opzij zet om er voor zijn moeder te zijn.
Daarna keken een filmpje van Julia (11jaar), ze kan geesten zien. Dat is soms heel leuk maar dat kan ook lastig zijn. Dan houden ze haar uit haar slaap en wordt ze er onrustig van. Gelukkig heeft ze Ans leren kennen; Julia kan Ans altijd bellen als ze last heeft van kwade geesten. Ans kan de geesten voor haar verwijderen en haar geruststellen. Voor deze bijzondere vrouw maakt Julia een toepasselijke taart.
Ik vind de filmpjes van Abel altijd erg indrukwekkend en daardoor besef ik me weer dat achter ieder mens/kind een verhaal schuil gaat, waar je ook in de klas (of misschien wel juist in de klas) mee te maken krijgt of kan krijgen.
Ik vind het echt ontzettend knap hoe Abel reageert op de verhalen van de kinderen in zijn filmpjes. Hij oordeelt niet, vraagt vaak door en is oprecht geïnteresseerd inde kinderen, waardoor er voor de kinderen een veilig klimaat ontstaat en zij zo hun verhaal kunnen doen.
We kwamen tot het volgende ezelsbruggetje bij het voeren van een gesprek met een kind, Wees een OEN (open, eerlijk en nieuwsgierig), laat je OMA (opvattingen, meningen, aannames) thuis en gebruik LSD (luisteren, samenvatten en doorvragen).

Ook nieuw voor mij deze les waren de leerstijlen van Kolb. Hieronder zie je de 4 leerstijlen.
1) concreet ervaren à doener
2) waarnemen en overdenken à dromer
3) abstracte begripsvorming à denker
4) actief experimenteren à beslisser
In de les gingen we zelf de test maken. Hieronder mijn scores.
Beslisser (39punten), Denker (31punten), Doener (29punten) en Dromer (21punten).
Ik kwam dus uit de test als beslisser. Hier ben ik het niet mee eens, als ik namelijk iets moeilijk vind is het beslissen. Ik vind dat de denker het beste bij mij past, omdat logisch denken en redeneren echt eigenschappen van mij zijn. Ik hou van creatieve vakken en werkt het liefst erg nauwkeurig. Ik vind het niet fijn hulp te vragen aan anderen en werk liever individueel dan samen. Ik leert het beste/liefste door te horen hoe het er voor staat (zonder veel informatie erom heen) en als ik weet waarom ik iets moet leren en er ook zelf belang in zie. Ik vind het niet fijn om hele lappen tekst te lezen, maar probeer het liever in praktijk uit en denk er over na. Ik merk vaak dat ik sommige andere mensen al een paar stappen voor ben in het vooruit denken en het oplossingsgericht denken. Ik vind het interessant om over oorzaak-gevolgverhoudingen na te denken en ben erg praktisch ingesteld. Soms denk ik teveel na, waardoor ik emotioneel kan worden of zelfs depressief. Wanneer ik heel veel tegelijk moet doen, kan ik in de stress raken als ik het niet op mijn manier kan doen. Ook is een opdracht nooit klaar bij mij (perfectionistisch), waardoor ik ook in de stress kan raken.
Zelf vind ik dus dat ik een denker ben, soms lijk ik ook wel een doener omdat ik erg actief/ondernemend ben en liever dingen in praktijk probeer dan erover lees in theorie.
We kregen deze les ook een stencil met leertips per type leerling. Om het overzichtelijker te maken, ook bij het observeren in mijn stageklas heb ik de leerstijlen in een tabelletje gezet.



Als laatste hebben we het nog gehad over het sociaalconstructivisme. Daarbij is het van belang: een duidelijke transfer te maken van nieuwe kennis naar oude kennis en daarbij verbanden te leggen, rekening te houden met het episodisch geheugen (emoties en herinnering vinden hier plaats) als er een emoties aan de geleerde kennis zit wordt het beter onthouden, ook houdt het sociaalconstructivisme rekening met verschillende leerstijlen van kinderen. Het is belangrijk dat de kennis betekenisvol voor de kinderen is, er wordt gewerkt van geheel naar deel (en geen fragmentatie), zelfreflectie is van belang, het onderwijs is erg gericht op ervaringen opdoen en uitleggen, er wordt gewerkt vanuit talenten en een brede ontwikkeling staat centraal. We hebben een erg handig blad gehad, waarop je duidelijk kan zien in een tabel hoe het sociaal constructivisme verschilt van het logisch positivisme (oude onderwijs).

Wat ben ik van plan met deze kennis/inzichten te doen?
Ik ben van plan vanuit de leerstijlen van Kolb eens in mijn stageklas (en later misschien in mijn eigen klas) te kijken welke kinderen bij welke leerstijl passen. Ook ga ik proberen eens in de zoveel tijd bij het voorbereiden van lessen 1 leerstijl in mijn achterhoofd te houden en daarbij proberen aan te sluiten.
Vooral van de leerstijlen van Kolb heb ik veel geleerd en ben ik van plan meer rekening mee te houden in mijn onderwijs.
Ook de ezelsbruggetjes vind ik erg handig om in mijn achterhoofd te houden bij het voeren van een gesprek met een kind. Ik ga de komende tijd bij mezelf eens opletten hoe ik een gesprek voer met een kind, om me meer bewust te worden.

Toepassingskaart 4 Rekenen

Toepassingskaart rekenen

Deze toepassingskaart is gericht op het handelingsgericht werken met de 1-zorgroute.
Ik vind het een lastige opdracht, omdat in mijn klas alleen de groepen 3 vast rekenen hebben en in een andere klas. Ik loop stage op een ´natuurlijk leren´ school en dat betekent dat de klas waar ik in stage loop bestaat uit groep 1,2 en 3. Voor ieder vakgebied gaan de kinderen naar een andere klas en andere leerkracht.
Dus als eerst ben ik gaan kijken hoe het eigenlijk gaat tijdens een rekenles. Er komen dan uit verschillende klassen kinderen uit groep 3 naar dat lokaal en die vormen dan een rekengroep (club). Mijn onderzoek heb ik dus ook gedaan met leerlingen van groep 3.
Hieronder zie je de stappen die ik heb genomen bij deze toepassingskaart.

1. evalueren vorig groepsplan en verzamelen gegevens.
Er was nog geen groepsplan aanwezig, deze school werkt volgens mijn mentor namelijk niet met groepsplannen. Dat komt omdat zij vooral de ontwikkeling van het individuele kind volgen (portfolio) en omdat de kinderen uit verschillende klassen komen is het niet duidelijk bij wie de verantwoordelijkheid ligt om een groepsplan te maken, de leerkracht van het kind zelf of de vakleerkracht.
Ik heb bij deze toepassingskaart vooral overlegt met de vakleerkracht rekenen. Zij wist eigenlijk ook niet goed te benoemen waar de problemen dit jaar lagen bij de kinderen en op welke niveau ze precies zitten. Daarom hebben we toen besloten een toets uit de methode (rekenrijk) te doen en daarna naar de resultaten te kijken. Er wordt wel vaker een toets gedaan uit de methode maar de resultaten waren niet actueel genoeg.
Na het nakijken van de toets ben ik samen met de vakleerkracht gaan kijken welke uitkomsten opvielen.

2. selecteren leerlingen met algemene en specifieke onderwijsbehoeften.
De algemene onderwijsbehoeften zijn gekoppeld aan de algemene kenmerken van een leerling. Bijvoorbeeld: deze leerling heeft behoefte aan extra instructie, veel herhaling en leert hoofdzakelijk via handelend bezig zijn. Deze behoeften zijn toepasbaar op een groot deel van de onderwijssituaties. Ook zijn ze gedurende langere tijd redelijk stabiel van aard.

Een specifieke behoefte gaat meer de diepte in en is nadrukkelijk gekoppeld aan een doelstelling. Feitelijk wordt een algemene onderwijsbehoefte toegespitst. Stel, het doel is: beheersing van de begrippen meer/minder/evenveel. De specifieke onderwijsbehoefte is dan bijvoorbeeld dat een leerling behoefte heeft aan veel concrete voorbeelden waarin de leerkracht expliciet vragen stelt om de begrippen te oefenen. Daarnaast heeft de leerling behoefte aan het gelijktijdig uitvoeren van de vragen van de leerkracht met het bijbehorende materiaal. (bron: http://1-zorgroute.blogspot.com/2008/12/algemene-en-specifieke.html)

3. benoemen van de onderwijsbehoeften.
Er waren een aantal leerlingen die duidelijk algemene onderwijsbehoefte hadden. Zo hadden de leerlingen M., J.,K., S. en S. bij iedere opdracht (veel) meer dan gemiddeld aantal fouten, bij enkelen opgaven hadden ze zelf geen/enkele sommen goed. Deze kinderen waren nog niet eerder zo duidelijk naar voren gekomen als ´zwakke´ rekenaars. Met de vakleerkracht heb ik overlegd waar dit aan zou kunnen liggen, omdat ik niet alle kinderen zo goed ken. Zij dacht vooral dat dit te maken heeft met de overgang van concrete materialen naar abstracte sommen. Deze leerlingen hebben dus behoeften aan extra oefeningen en extra instructie over bepaalde onderwerpen waar de abstracte som niet wordt gesnapt. De leerkracht heeft besloten met deze leerlingen een half uurtje in de week extra aan de slag te gaan met oefenen (doen) van materialen naar abstracte sommen.

Ook waren er leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. De leerlingen J., N., I., M., R., M. en C. hadden allemaal 2 of meer (v.d.3) fout bij het maken van groepjes om handig te kunnen tellen. Hun specifieke onderwijsbehoefte is extra instructie over het verdelen in groepjes en het handig ermee tellen. Zij zullen het best leren als er in volgorde geleerd wordt van materiaal met context, naar alleen context en daarna de abstracte som.
Met de vakleerkracht heb ik overlegd, dat ik dit onderdeel op me ga nemen en de kinderen 4x een bijles ga geven.

Er waren ook 3 leerlingen (S., M. en J.), die de getallenlijn tot 20 nog niet voldoende beheersten. Deze kinderen hebben de specifieke onderwijsbehoeften om te oefenen met getallen plaatsen op de getallenlijn. Wel kunnen zij akoestisch tot 20 tellen en ook weten ze wat meer en minder is tot 20. De indeling van de getallenlijn zit er niet goed in, een extra bijlesje over dit onderwerp zou al veel schelen. Dit gaat de onderwijsassistent doen.

4. clusteren van leerlingen met gelijke onderwijsbehoeften.
Er zijn dus door middel van de resultaten van de toets (en de kennis van de vakleerkracht) 3 groepen geclusterd met leerlingen.
1. M., J.,K., S. en S. à zij gaan met de leerkracht werken aan de overgang van concreet naar abstract rekenen.
2. J., N., I., M., R., M. en C. à zij gaan met mij werken aan het verdelen van een aantal in groepjes om zo handig te kunnen tellen.
3. S., M. en J. à zij gaan met de onderwijsassistente zitten voor een extra lesje over de (indeling) van de getallenlijn.

5. opstellen van een groepsplan.

Wie
Doel (wat)
Aanpak
Organisatie (werkvormen, hoe vaak, wanneer , hoe lang, waar, door wie)
Evaluatie (wanneer en hoe)
1. M., J.,K., S. en S.
Het beter beheersen/snappen van abstracte sommen. Dit door middel van meer oefenen met de overgang van concreet naar abstracte sommen, zodat zij snappen wat er met een abstracte som eigenlijk bedoeld wordt.
Tijdens het spelen en werken (keuzemoment) zal de leerkracht deze leerlingen extra uitleg en oefeningen geven. Dit gebeurt in het lokaal, zodat materialen bij de hand zijn en leerkracht overzicht houdt.
De leerkracht doet deze bijles niet onder rekenles, omdat de kinderen anders andere belangrijke onderwerpen missen.
Werkvormen: in dit groepje krijgen de leerlingen extra oefeningen door samen te bespreken van de som, maar ook zelf oefenen op papier. De leerkracht geeft uitleg en helpt de kinderen met de sommen maken.
Hoe vaak: 1x in de week.
Wanneer: op woensdagochtend tijdens een keuzemoment (tussen 9.15-10.00uur)
Hoe lang: een half uurtje terwijl de rest van de kinderen spelen en werken.
Waar: achter in het rekenlokaal
Door wie: vakleerkracht rekenen.
De extra begeleiding zal duren tot de kerstvakantie.
In de week voor de kerstvakantie zal de leerkracht nogmaals een toets afnemen bij de leerlingen om te kijken of er verbetering in zit.
2. J., N., I., M., R., M. en C
Het beter kunnen verdelen van een groot aantal in groepjes en daarna handig kunnen tellen. (bv. verdeel de visjes in groepjes van 5. Hoeveel visjes zijn er totaal?)
Dit is een belangrijk onderdeel, omdat het beheerst moet worden voor het leren van tafel in groep 4.
Tijdens het spelen en werken (keuzemoment) zal ik deze leerlingen extra uitleg en oefeningen geven in het verdelen in groepjes en handig tellen. Daarbij ga ik te werk van context met materiaal naar een steeds abstractere som.
De uitleg vind niet plaats onder de rekenles, omdat de leerlingen andere andere belangrijke onderdelen missen.
Werkvormen: in groepje, eerst uitleg en samen bedenken van oplossingen en daarna afwisseling van zelf opdrachten maken en ´klassikale´ (in groepje) uitleg.
Hoe vaak: 4 lessen en toets
Wanneer: vanaf week 45, 4x een  dinsdagmiddag
Hoe lang:
30 min (onder keuzemoment)
Waar: in een kleine kring in de rekenklas.
Door wie: mij (stagiaire Annemarie)
 Na die 4 lessen zal ik in de 5de les een toets afnemen om te kijken of er verbetering is. Dit zal waarschijnlijk in week 51 of 52 gebeuren.
3. S., M. en J.
De kinderen snappen de volgorde van getallen en kunnen getallen op de getallenlijn plaatsen.
De onderwijsassistente gaat de leerlingen een extra bijles geven over de verdeling van de getallenlijn.
Ze gaan losse getallen in goede volgorde leggen op tafel.
Daarna kijken ze hoe op de getallenlijn met tussenstreepjes staan en bespreken welke getallen er waarschijnlijk horen. Daarna gaan de kinderen zelf oefenen.
De onderwijsassistente zal gebruik maken van sommen die de vakleerkracht voor haar uitzoekt.
Werkvormen:
in dit drietal krijgen de kinderen eerst uitleg over de getallenlijn en daarna zullen ze aan de slag gaan met extra oefeningen, waarbij de onderwijsassistente de kinderen individueel begeleid (ze blijven wel in groepje zitten)
Hoe vaak: 1 a 2 lessen, afhankelijk van hoe goed het gaat.
Wanneer: donderdagochtend terwijl andere kinderen werk afmaken
Hoe lang:20-30 min.
Waar: op de gang voor het rekenlokaal
Door wie: de onderwijsassistente van de rekenklas.
Na de les(sen) zal de leerkracht de kinderen mondeling ´toetsen´ (verhoren) en ze een aantal sommen laten maken om te kijken of het goed gaat. Dit zal waarschijnlijk plaats vinden in week 49 of 50.

6. uitvoeren van het groepsplan.
Na het maken van het groepsplan kan het uitvoeren ervan beginnen. Er is al een start gemaakt, helaas is het nog niet afgerond dus ik kan nog niets zeggen over de evaluatie.

Rekenbijeenkomst 28 september - ijsbergmetafoor en foutenanalyse R100

Wat was nieuw voor me?
Nieuw voor me in deze les waren: de verschillende foutsoorten, oplossingsmanieren van rekenen tot 100, enkele kennis van de leerlijn en het ijsbergmetafoor.

Wat heb ik daarvan geleerd?
Deze les ging ik met een erg voldaan gevoel naar huis, ik heb namelijk veel van deze les geleerd.
Zo begonnen we met het verschil tussen rijgen en splitsen en welke manier je beter kan gebruiken bij zwakke rekenaars. Hieronder zie je een voorbeeld van hoe een zwakke rekenaar de som 63-27-…  splitsend en rijgend oplost.
Rijgend: 63 -20=43
              43-3=40
              40-4=36

Splitsend: 60-20= 40
                 3-7= -4 à kinderen gaan dan goochelen met losse cijfers.
~ zwakke rekenaars kun je dus beter leren rijgen, dan splitsen want dat kan bij erbij- en eraf-sommen.

We hebben deze les verschillende foutsoorten bekeken, ik zal de 4 verschillende soorten kort toelichten.
1) fouten in de eenheden: de leerling maakt fouten in het tellen of beheersen de basiscombinaties niet goed. Bijv. 12-9­= 4 (12-2= 10 , 10-7= 4)
2) splitsfouten: de leerling maakt fouten in het splitsen van de eenheid van het tweede getal. Bijv. 8+6=13 (8+2= 10, 10+3=13)
3) fouten in tientallen: de leerling maakt fouten in de tiensprongen.
Bijv. 76-28=38 (76-20=46, 46-6=40, 40-2=38)
4) procedurefouten: de leerling maakt fouten in de manier van oplossen van de som. Je hebt 7 soorten procedurefouten.
a) richtingsfout, bv. 55+24=75 (55+10+10=75)
b) stappenfout, bv. 82-67= 25 (80-60=20, 7-2=5, 20+5=25)
c) getalsfout, bv. 46+23= 78 ( 46+30=76, 76+2= 78)
d) verkeerd alles aftrekken, bv. 26-12=2 (20-10=10, 10-6=4, 4-2=2)
e) antwoordfout , bv. 72-29=42 (72-30=43, 43-1=42)
f) onduidelijke fouten, bv. 12+34=  (12+8=20, 20+10=30, 30+4=34)
g) strategiefouten (zie voorbeeld hierboven)

Toen hebben we besproken hoe ernstig de fouten waren. Hieronder zie je een beschrijving van minder ernstig naar ernstig.
1) fouten in de eenheden (1 ernaast zitten), 37+5=41, deze rekenaar is nog een teller à het rekenen tot 20 wordt nog niet volledig beheerst à oefenen met getallen splitsen t/m 10 en automatiseren door bijvoorbeeld de verliefde getallen.
2) fouten in de 10-tallen, bv. 34+40= 64.
3) procedure fouten (zijn ernstig) à het kind stoeit nog met oplossingsmanieren. Bv. richtingsfout (vaak bij splitsen), 62-34= 32 à 60-30=30, 2-4= 2, 30+2-32 à hele oplossingsmanier zit er verkeerd in à vaak komt dit voor bij splitsen, want de kinderen gaan dan goochelen met getallen.

Na het kijken naar de fouten, zijn we gaan kijken naar de verschillende oplossingsmanieren. Daarbij hebben we 6 manieren behandeld, zie hieronder.
1) rijgen: het kind moet de getallen t/m 100 in 10-stappen kunnen.
Bv.  56- 27= 27 à 56-20= 36, 36-6=30, 30-3=27.
2)  splitsen: makkelijker dan rijgen want de kinderen kunnen getallen t/m 20 gebruiken. Ook als je het kinderen niet leert, doen ze het stiekem in hun hoofd.
Bv. 28+55= 83 à 20+50=70, 8+5=13, 70+13=83.
3) combinatiemethode: combinatie van rijgen en splitsen. De tientallen wordt bij elkaar opgeteld en de eenheden worden hieraan vast geregen.
Bv. 28+55= 83 à 70+8=78+2=80+3=83.
4) handig rekenen: de kinderen maken handig gebruik van relaties tussen getallen en eigenschappen van bewerkingen. Zo kan een kind bijvoorbeeld: compenseren, tweezijdig aftrekken via aanvullen en de eigen manieren van een kind.
Bv. 56-29= 56-30+1= 27.
5) telmethode: de kinderen tellen tientallen of eenheden op hun vingers of in hun hoofd. Deze oplossingsmanier is niet wenselijk bij grotere sommen.
6) cijferen : er wordt gewerkt met losse positiecijfers. De getallen worden onder elkaar gezet en dan van rechts naar links bij elkaar opgeteld.

Toen hebben we nog enkele kennis van de leerlijn behandeld. Zo is het handig om te rijgen als basis met de kralenketting en het handig rekenen te stimuleren voor wie er aan toe is.
Bij rekenen begin je met een contextsomà begin met kralenketting tot 100, zodat de kinderen een beter beeld krijgen van de getallen en ga niet meteen sommen maken, want dan blijven de kinderen hangen in het tellen.
Daarna is het goed om sommen op de gestructureerde getallenlijn te doen en bewust met de kinderen over een tiental heen te gaan. Wanneer dat gedaan is, is het handig om sommen te gaan oefenen op een lege getallenlijn.
Let erop dat je zwakke rekenaars juist niet met een honderdveld laat werken, omdat ze dan blijven hangen in het tellen en de getallen niet geautomatiseerd worden.
Bij het begeleiden van zwakke rekenaars kun je het beste het splisten aanleren, om procedure fouten bij het rijgen te voorkomen.
Als leerkracht is het belangrijk om de fouten die de kinderen maken te herkennen en ook de oorzaak te kunnen achterhalen, zodat je weet waar je met de kinderen mee aan de slag kan.

Als laatste hebben we het gehad over het ijsbergmetafoor. Eerst moesten we een artikel lezen van 5 tot 7 bladzijdes en daarna moesten we voor ons zelf bepalen (en later bespreken in 2tallen) wat er met het ijsbergmetafoor bedoeld werd.
Eerlijk gezegd heb ik hier weinig van geleerd. Mijn spanningsboog en ook die van veel medestudenten was bij dit onderdeel eigenlijk wel op. We hadden hiervoor veel theorie besproken en ook veel nieuwe dingen geleerd, dus nu was de concentratie eigenlijk bij het artikel lezen ver te zoeken. We hebben het nog wel even besproken en ik heb er toen een mindmap van gemaakt, maar eigenlijk kan ik me niet zo goed meer herinneren wat ik nou geleerd heb en wat er precies mee bedoeld werd.
In de afbeeldingen hieronder zien je mijn mindmap en de opdracht die we hadden gekregen.










Wat ben ik van plan met de inzichten en kennis te gaan doen?
Ik ben van plan wanneer ik met de toetsen  rekenen van de kinderen aan de slag ga, niet alleen te kijken wat er fout is maar ook hoe dat komt. Ik vind het handig dat ik nu verschillende foutsoorten ken en ook de ernst van een fout. Door middel van die kennis en de verschillende geleerde oplossingsmanieren kun je kinderen makkelijker clusteren en zo verlengde instructie over een onderwerp geven. Ook bij de kennis over de leerlijn zaten handige tips, bijvoorbeeld dat je met een zwakke rekenaar het beste kan rijgen, omdat dat bij aftrek en optel sommen kan.

Toepassingskaart5 Taal

Toepassingskaart Taal.

Excuses voor dat de tekst op mijn poster slecht te lezen is, ik zal u het document (met poster) sturen en hem hieronder verder toelichten.

Ik loop stage op 'natuurlijk leren' onderwijs, in groep 1,2 en 3. Ik heb de leerlijn Technische lezen gekozen, dus heb me toegespitst op groep 3.


Hieronder zie je de genomen stappen bij het maken van mijn poster.
1. kies een leerlijn.
technisch lezen, wat betekent het verklanken van woorden en zinnen (verklanken van woorden en zinnen, van steeds moeilijker woorden en zinnen en de leessnelheid ).
Werkvormen bij technisch lezen zijn koorlezen, duo-lezen, tutorlezen, voor-en-na lezen, niveaulezen etc.

2. welke doelen hanteert de school op deze leerlijn in jouw klas?
De school hanteert de TULE/SLO doelen, mijn stageschool maakt namelijk geen gebruikt van methodes.
Hieronder zie je de doelen van Tule-slo voor groep 3-4.
§                          fonetisch benoemen van de letters
§                          ontsleutelen van klankzuivere (km-, mk- en mkm-)woorden zonder eerst de afzonderlijke letters te verklanken
§                          lezen van klankzuivere woorden (van het type mmkm, mkmm en mmkmm)
§                          lezen van korte woorden met afwijkende spellingpatronen en meerlettergrepige woorden
§                          woordidentificatietechnieken
§                          steeds meer woorden automatisch herkennen
§                          gebruik van verschillende technieken om woorden snel en nauwkeurig te herkennen
§                          herkennen van lettercombinaties en spellingpatronen
§                          herkennen van lettergrepen in geschreven woorden
§                          herkennen van het unieke letterpatroon van (leen)woorden
§                          gebruikmaken van de betekenis van een woord
§                          gebruikmaken van de context van een woord
§                          compensatie/dispensatie en gerichte instructie voor dyslectische leerlingen


3. welke toetsen neemt de school af en wanneer?
Er wordt getoetst met de Cito-toets dmt en de teksttoetsen met Avi. Deze toetsen zijn helaas dit jaar nog niet afgenomen bij de kinderen, dus die resultaten kan ik niet gebruiken voor mijn onderzoek.
Wel volgen ik en de groepsleerkracht de ontwikkeling van de kinderen door met de kinderen te flitsen en in groepjes te lezen.

4. observeer 3 kinderen (zwak, gemiddeld, sterk)
zwak: J., 7 jaar, haalt verschillende letters van het alfabet nog erg door elkaar (zoals a-o, b-d-p, ei-ie, v-w), kan enkele letters nog niet goed benoemen ( oe, sch, ch, ng, nk, ui, eu). Lezen gaat nog spellend (herkent de woorden niet) en weet nadat hij iets leest niet meer wat hij heeft gelezen. Is erg ongemotiveerd en onzeker (waardoor hij ´stoer´ gaat doen in het leesgroepje). Vindt de volgorde van letters in woorden soms nog lastig (bv. in welk woord zie je de k op het eind) en vindt het leuk om rijmoefeningen te doen.

gemiddeld: O., 6,5 jaar, kent bij flitsen zo goed als alle letters en is nu woordje aan het flitsen, vindt woordjes als school, vuist, mink nog lastig. Is wel wat onzeker in lezen. Leest samen met medeleerlingen van zelfde niveau. Bij veel onrust, kan hij zich moeilijk concentreren en is hij snel afgeleid. Samen lezen gaat verder goed, hij leest ook mee als de ander leest. Volgens leesmoeder kan hij meestal wel vertellen wat hij heeft gelezen. Kent de volgorde van letters in woorden goed en verwisseld deze ook niet. Vind het leuk om woorden in lettergrepen te verdelen in de vorm van een spelletje.

sterk: S., 6,5 jaar, is bij het flitsen met moeilijkere woordrijen bezig dan haar medeklasgenootjes. Bij een nieuwe woordrij kan ze de woorden snel verklanken en nadat ze de woorden 2x heeft gelezen gaat haar tempo al sterk omhoog. Ze vind het leuk om te lezen en leest volgens haar ouders thuis ook veel. Ze heeft geen moeite met afzonderlijke letters (ook niet de lastigste), herkent woorden snel en weet wat ze leest. 2 dagen in de week gaat ze tijdens de leestijd, tutorlezen met een kind uit groep 4. Dat gaat goed, ze leest goed mee en verbeterd bij foutjes. In de klas is ze soms veel afgeleid tijdens de leestijd, omdat ze alleen leest en de boekje naar haar zeggen ´saai´ vindt.

5. toetsresultaten
de school maakt gebruik van de Dmt-toets en de avi-toets. Deze zijn helaas nog niet afgenomen, dus daar heb ik nog geen resultaten van. Wel heb ik (met mijn mentor) observaties gedaan en gekeken naar het flitsprogramma.

6. onderwijsbehoeften
Samen met mijn mentor heb ik besproken wat de onderwijsbehoeften van deze 3 leerlingen zijn.
J. (zwak): het alfabet meer oefenen, zodat de letters goed in zijn hoofd zitten. Voor hem lastige letters oefenen door middel van woorden aanleren. Beginnen met ook flitsen van woorden, zodat hij ook woorden kan automatiseren. Door middel van spelletjes ook bezig gaan met de betekenis van woorden en de volgorde van letters. Vaak benadrukken wat er wel goed gaat bij lezen, bij het flitsen kun je een duim instellen (positief gevoel) om zijn onzekerheid tegen te gaan. Meer gemotiveerd raken om te willen lezen, door bijv. met hem af te spreken dat hij 1x in de week zelf een boekje van thuis/bieb mag meenemen en dat we daaruit gaan oefenen. Als beloning bij goed lezen kun je ook wat vaker een rijmspelletjes met hem doen. Ook leesspelletjes op de computer kunnen een goede oplossing zijn voor zijn motivatie, omdat hij het leuk vindt op de computer te werken.

O. (gemiddeld): tijdens het flitsen kun je woorden die hij lastig vind ook verbinden aan een betekenis zodat hij ze misschien sneller herkent. Ook bij hem is de duim in het flitsprogramma een goed optie, ook kun je aan de leesmoeder of zelf met hem bespreken wat er goed gaat bij het lezen om hem zo zekerder te maken bij het lezen. Als het lezen in de klas te druk is, kun je hem met zijn leesmaatje achter een kast in de klas zetten, zodat hij minder afgeleid wordt of op de gang. Bij goed lezen kun je hem als beloning een lettergreepspelletje laten doen.
  
S. Tijdens het lezen alleen is ze snel afgeleid, omdat het niveau te laag is of ze het boekje niet leuk vindt. De leerkracht zou haar kunnen inzetten om met een kind uit groep 2 (dat al graag wil lezen en er aan toe is) samen te lezen of een prentenboek voor te lezen uit een kind uit groep 1. Ze vindt namelijk leuk om andere kinderen te helpen of samen te werken. Zo vindt zij lezen weer leuk tijdens leestijd in de klas en voor het kind uit groep 1 of 2 is het ook goed.
Ook zou het kunnen helpen haar op een rustig plekje in de klas te zetten of zelf een boek te laten kiezen (van thuis/bieb) en na goedkeuring van de leerkracht die te laten lezen.

Op mijn poster heb ik ook nog de onderwerpen: evaluatie, ouders, organisatie, didactische activiteiten en eigen mening besproken. 
Ik heb veel geleerd over het maken van een groepsplan door deze opdracht en vond hem zeer nuttig.